Het gildefeest
Het Gildefeest
van de hand van Leo De Nil 1978
De hoogdag van het jaarlijks gildeleven was de koningsschieting. Het was niet alleen voor de Gildebroeders maar voor gans de gemeente een kermisdag.
Vandaar dat we hier destijds twee kermissen hadden : de Grote Kermis en de nu verdwenen Gildekermis.
Hoe viert de Gilde nu nog haar jaarlijks feest ?
Daags vóór Sinksen wordt door koning, deken en hoofdman samen met de vaandeldragers en de trommelaars de rondgang door het dorp gedaan om de koningsschieting aan te kondigen.
Op Sinksendag zelf komen de Gildebroeders bijeen in hun lokaal en gaan vandaar in stoet naar de Hoogmis.
Te 13 uur trekken zij naar de Dries waar de wip staat. De groep trekt er driemaal rond terwijl men het Gildelied zingt. Het lied dateert van 1883 en is geschreven door E. Permentier. Daar de melodie verloren ging heeft gemeentesecretaris Jozef Van de Velde het opnieuw getoonzet.
Na het laden van de wip gaat de schietboom de hoogte in en leggen de nieuwe leden vervolgens hun eed af.
De hoofdman opent de schieting met drie schoten terwijl de koning er slechts één lossen mag.
Hij wordt daarna « ontkleed », t.t.z. van de braak ontdaan.
Deze wordt opgeborgen in een hartvormig schrijn dat door de gildebroeders schertsend « het gareel » wordt genoemd, omdat het de vorm heeft van een paardehaam.
Vervolgens moet iedere gildebroeder drie pijlen verschieten in de volgorde van hun intrede in de Gilde. Na de eerste beurt schiet men telkens één pijl per beurt. Wanneer de vogel valt wordt met de klokken geluid voor het Lof, dat niet beginnen mag vóór de vogel is neergehaald. Ondertussen wordt de nieuwe koning plechtig met de braak omhangen en ontvangt hij de gelukwensen van de gildebroeders alsook de kussen van de keukenprinsessen die hem een bloemenkrans omhangen. Daarop vertrekt de stoet naar de kerk. Aan alle herbergen wordt halt gehouden maar niemand mag binnengaan.
Buiten op straat wordt besteld : één pint voor twee personen, « al omme in goede gesteltenisse ter kercke te commen » zoals art. 18 van het reglement voorschrijft.
Tijdens het Lof krijgen zij één voor één de zegen met de relikwie van St.-Pieter, een voorrecht dat zij alleen bezitten. Terwijl zij naar voren komen zingen zij hun gildelied ter ere van hun patroon Sint-Pieter, wiens beeld zich op het rechter zijaltaar bevindt.
Het is een ontroerend moment wanneer de zware mannenstemmen weergalmen tegen het lage bakstenengewelf en zingend getuigenis afleggen van hun oude traditie en geplogenheden.
Na het Lof wordt de koningin door een delegatie afgehaald, gekroond en met een mantel omhangen. Zij zal 's avonds mee aanzitten aan de feestdis. Na het feestmaal worden koning en koningin door heel het gezelschap naar hun woning begeleid waar de buren ondertussen zorgen voor een passende versiering. Er wordt door het koninklijk paar duchtig getrakteerd, zodat het feest vaak in de late uurtjes een einde neemt.
's Anderendaags dienen allen « op straffe van boet » aanwezig te zijn in de mis voor de overleden Gildebroers.
Daarna wordt de wip vol vogels gezet. Aan de hoge en de twee zijvogels zijn naar oud gebruik prijzen verbonden, nl. drie rood-witte zakdoeken. In de namiddag hanteren ook de vrouwen pijl en boog (en glas !) en nemen het op tegen hun gildebroeders. Tijdens het Feestmaal dat volgt wordt de deken verkozen. Dat gebeurt door middel van een speld waarmee gaatjes worden geprikt in een stuk stijf papier achter de naam van twee kandidaten.
Dat gebruik dateert uit de tijd dat velen niet lezen en zeker niet schrijven konden. Na het feest wordt de nieuwe deken naar huis gebracht.
Hij houdt voor één jaar de braak in bewaring, heeft toezicht op de rekeningen en “kleedt” en “ontkleedt” de koning.